Dossiers  >   Voorkamerfibrillatie  >  Atriumfibrillatie en sinusknoopziekte: minder nood aan een pacemaker na een vroege ablatie

Atriumfibrillatie en sinusknoopziekte: minder nood aan een pacemaker na een vroege ablatie

In een Amerikaanse retrospectieve studie uitgevoerd bij patiënten met een atriumfibrillatie én een sinusknoopziekte correleerde een katheterablatie voor atriumfibrillatie binnen vijf jaar na de diagnose met een daling van de noodzaak tot plaatsing van een pacemaker als gevolg van verergering van de sinusknoopziekte met 36%. Die studie stelt ook voor het eerst een ideale timing voor behandeling van die patiënten voor (1).

Het ziekesinussyndroom (slechte werking van de sinusknoop in de rechtervoorkamer) wordt gekenmerkt door ritme- en geleidingsstoornissen: bradycardie, tachyaritmie, sinuspauze of stilvallen van de activiteit van de sinusknoop en bundeltakblok. Het syndroom treedt vooral op bij ouderen, vooral patiënten met nog een andere hartziekte of diabetes.

Bij patiënten met een atriumfibrillatie én een slecht werkende sinusknoop kan een behandeling die probeert het sinusritme te herstellen, de werking van de sinusknoop nog verslechteren. Bij een aantal patiënten die beide aandoeningen hebben, moet dan een pacemaker worden ingeplant. Anderzijds kan katheterablatie van de atriumfibrillatie een verergering van het syndroom tegengaan, maar het is nog niet duidelijk wat het ideale moment is om een katheterablatie uit te voeren bij die patiënten, aldus de auteurs.

Wilt u de rest van dit artikel lezen?

Registreer gratis om toegang te krijgen tot de volledige inhoud van MediQuality op al uw schermen

Om veiligheidsredenen is uw browser niet compatibel met onze site

We raden u aan een van de volgende browsers te gebruiken: